Sinds een maand, nadat ze de diagnose ADD heeft gekregen, kom ik regelmatig bij de achttienjarige Wilma op gesprek. Ik vraag haar hoe het voor haar is om te weten dat ze ADD heeft. Ze denkt even na en zegt dan voorzichtig glimlachend: “Het heeft me veel duidelijk gemaakt en dat vind ik eigenlijk heel prettig.”

“Vroeger bij ons thuis ging het altijd goed en was iedereen normaal. Gewoon zijn was heel belangrijk. Mijn oudere broer en zussen voldeden precies aan het plaatje. Ze deden goed hun best op school, zaten op een sport, hadden leuke vrienden en vriendinnen en hebben inmiddels een gezellig gezin en een mooie baan.

Ik was het nakomertje en anders dan de rest. “Zit je weer te dagdromen?”, vroegen m’n ouders altijd als ik niet meteen antwoord gaf als ze me iets vroegen tijdens het eten.  En ieder jaar weer stond op mijn rapport: ‘Te snel afgeleid’ of nog erger ‘mist de aansluiting met de klas’. “Afschuwelijk vond ik dat!”

“Op de middelbare school was er een leraar waar ik het heel goed mee kon vinden. Hij begreep me en heeft mijn ouders steeds weer geadviseerd om me te laten onderzoeken”, vertelt ze. “Dat wilden ze niet. Ik moest normaal zijn en vooral geen stempel krijgen dat mij in de toekomst zou kunnen belemmeren. Maar juist dat besluit van mijn ouders, heeft mij tot nu toe in de weg gezeten. Ik ben tegen veel dingen aangelopen die misschien heel anders waren gegaan als ik de diagnose eerder had gekregen ….”